Deze zogeheten Amelander kast heeft een geprofileerde kap die kraagt over het vlakke, volledig onbewerkte fries. De voor de zijstijlen geplaatste kolossale gecanneleerde kolommen worden bekroond door een Ionisch kapiteel en eindigen in een schacht met verticale pijpen, net zoals bij de kolommen voor de middenstijlen in de bovenkast. De bovenkast bestaat uit twee deuren met de voor Friese meubelen zo kenmerkende togen: hexagonale uit het massieve hout gesneden blokjes. De deurtjes worden aan weerszijden geflankeerd door gecanneleerde kolommen. In het midden begrenzen twee kolommen een nisje met een bijzonder fraai gesneden vaas met bloemen die wordt bekroond door een schelp. Dit paneel is een zogeheten “secreetje”, een geheim kastje dat alleen van binnenuit kan worden geopend.
Het is begrijpelijk dat kasten met dit bloemenvaas motief in eerste instantie Amelander kasten werden genoemd, want het komt ook voor op de preekstoel van Ballum op Ameland. Nu is bekend dat het snijwerk op het Friese vasteland is ontstaan, want de preekstoel van Ballum is in 1604 in Harlingen gemaakt en in 1771 naar het eiland gebracht. De preekstoelen in de kerken in Marssum en Engelum zijn versierd met hetzelfde fraaie motief, terwijl het op (beschilderde volkskunst) meubelen in West-Friesland een regelmatig terugkerend onderwerp is. De vaas met bloemen is een thema waar prentkunstenaars en uitgevers eindeloos hebben gevarieerd. De 17e-eeuwse benaming voor dit type stilleven met een vaas met bloemen is 'blompot'. De eerste prenten met bloempotten werden al 1599 uitgegeven. Het kan soms een verwijzing zijn naar de vluchtigheid van het leven; Alle vleesch is hoy (mensch) draacht geen roem, en u heerlijckeyt is als een bloem, een vrij interpretatie van het bijbelboek Jesaja 40:6-8.
De deurpanelen van de onderkast zijn met dezelfde togen versierd als de bovenkast, alleen eindigen de pilasters in een postament met pijpen. De sleutelentrees zijn heel kunstig verborgen achter een schuifje in de pilaster van de togen. Opvallend voor dit type kast is de geprofileerde regel tussen boven- en onderkast met in het midden twee kleine consoles, waar de kolommen van het nisje op lijken te rusten. De onversierde plint heeft geen lade, maar in het interieur is een soort bak aangebracht waar eventueel hoeden en mutsen in opgeborgen zouden kunnen zijn. De plint bestaat voorts uit drie fors uitgevallen sterk verkroppende basementen. De zijkanten worden door geprofileerde stijlen en een regel in vier geboste panelen verdeeld.